Betreft
Een verhuurder reageert niet tijdig, noch volledig op een verzoek tot inzage van een voormalige huurder. De Geschillenkamer laat hier haar licht over schijnen.
Context
Uitoefening recht op inzage door voormalige huurder t.a.v. voormalige verhuurder.
Rechtsgrond
Artikel 12, lid 3 en 4 GDPR:
“3.De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene onverwijld en in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het verzoek krachtens de artikelen 15 tot en met 22 informatie over het gevolg dat aan het verzoek is gegeven. Afhankelijk van de complexiteit van de verzoeken en van het aantal verzoeken kan die termijn indien nodig met nog eens twee maanden worden verlengd. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen één maand na ontvangst van het verzoek in kennis van een dergelijke verlenging. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, wordt de informatie indien mogelijk elektronisch verstrekt, tenzij de betrokkene anderszins verzoekt.
4.Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke geen gevolg geeft aan het verzoek van de betrokkene, deelt hij deze laatste onverwijld en uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het verzoek mee waarom het verzoek zonder gevolg is gebleven, en informeert hij hem over de mogelijkheid om klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit en beroep bij de rechter in te stellen.
Artikel 15, lid 1 GDPR:
“1.De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.”
Feiten
De voormalige huurder stelde op 2 december 2019 een verzoek tot inzage in bij zijn voormalige verhuurder. Op 31 december 2019 wordt hij door zijn voormalige verhuurder verwittigd dat hij de antwoordtermijn met twee maanden verlengt.
Dat antwoord bleef uit en op 3 maart 2020 diende de voormalige huurder een klacht in.
De voormalige huisbaas ontkent niet dat het antwoord uitgebleven is. Hij zou advocaten hebben geraadpleegd om een afdoende antwoord voor te bereiden. Omwille van onderbemanning, werd dit blijkbaar vergeten en nooit verzonden.
Op 2 september 2020, in de loop van de procedure, werd een antwoord geboden. Volgens de voormalige huurder is dat antwoord onvolledig. De voormalige huisbaas beweert dat de vragen die onbeantwoord zijn gebleven niet onder het recht op inzage vallen en hij hier dus niet op moest antwoorden.
De Geschillenkamer verduidelijkt dat het recht van inzage uit drie componenten bestaat.
Als eerste heeft de betrokkene het recht om uitsluitstel te krijgen over het al dan niet verwerken van zijn persoonsgegevens door de verwerkingsverantwoordelijke.
Vervolgens, wanneer er een verwerking is, heeft hij het recht om inzage te krijgen van die persoonsgegevens en meer bepaald ook de informatie vermeld in artikel 15 lid 1, a) tot en met h).[1]
Tot slot heeft hij het recht om een kopie van die persoonsgegevens te verkrijgen.
Bij de uitoefening van het recht op inzage kan een verwerkingsverantwoordelijke inderdaad de initiële antwoord termijn van één maand verlengingen met twee maanden indien hij dit meedeelt binnen deze initiële termijn. Echter, indien hij niet van plan is om gevolg hieraan te geven, moet hij dit meedelen binnen de initiële termijn van één maand én de betrokkene informeren over de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de GBA.
Het is duidelijk, en wordt niet ontkend, dat de voormalige verhuurder niet binnen de termijn heeft gereageerd. Hij reageerde pas op 2 september 2020 (kort nadat hij door de GBA geïnformeerd was van procedure ten gronde) terwijl het verzoek dateerde van 2 december 2019.
De voormalige huurder voert aan als reden de langdurige afwezigheid van de behandelende werknemer en volhardt wel degelijk voornemens te zijn geweest een antwoord te formuleren.
De Geschillenkamer oordeelt dat dergelijke omstandigheid hem niet ontslaat van zijn verplichtingen en er een schending is van artikel 15, lid 1 en artikel 12, leden 3 en 4 GDPR.
De Geschillenkamer stelt wel rekening te zullen houden met het feit dat aangetoond werd dat er inderdaad door advocaten begonnen werd met het opstellen van een antwoord en dat de voormalige verhuurder intussen organisatorische maatregelen heeft genomen om dergelijk voorval te vermijden naar de toekomst toe.
Drie vragen bleven echter onbeantwoord door de voormalige huisbaas en de voormalige huurder stelt dat dit ook een inbreuk uitmaakt op basis van het recht op inzage.
Het betreft vragen met betrekking tot 1) het bestaan van mogelijke lekken van de gegevens van de voormalige huurder wegens gebrekkige beveiliging, 2) de beveiligingsprotocollen van de voormalige verhuurder en 3) de beveiligings- en organisatorische maatregelen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens door de werknemers of medecontractanten van de voormalige verhuurder
De Geschillenkamer oordeelt dat deze inderdaad buiten het bereik van het recht op inzage vallen en de voormalige verhuurder niet verplicht was hierop te antwoorden.
In het kader van een datalek dient slechts een melding gemaakt te worden aan een betrokkene wanneer deze “waarschijnlijk een hoog risico inhoudt voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen”. Niets toont aan dat dit hier het geval zou zijn.
In het verband met de beveiligingsprotocollen en beveiligings- en organisatorische maatregelen stelt de Geschillenkamer vast dat deze niet in de lijst met informatie van artikel 15 zijn opgenomen.
Uitspraak
Een inbreuk op artikel 15, lid1 en artikel 12, leden 3 en 4 GDPR wordt vastgesteld en er wordt slechts een berisping opgelegd.
Onze mening
Terecht wordt een inbreuk vastgesteld door de Geschillenkamer op het recht op inzage gelet op de laattijdigheid van het antwoord door de voormalige huisbaas.
Een berisping kan volstaan gelet op de verzachtende omstandigheid dat wel degelijk de intentie is gebleken om te antwoorden én dat de voormalige huisbaas maatregelen heeft genomen om dit naar de toekomst toe te vermijden.
Beslissing
[1] Zie in dit verband ons eerder artikel over het recht op inzage: https://studio-legale.com/recht-op-inzage/